Geplaatst op 10:36h
in
Artikelen
door 22graden
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 18 mei 2016 meerdere uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo 2015.[1] Twee zaken zijn gericht op de gemeente Utrecht en haar collectieve maatwerkvoorziening ‘schoon en leefbaar huis’ van 78 uur per jaar, de andere zaak gaat over een algemene voorziening HbH uitgevoerd door de gemeente Aa en Hunze. Met deze uitspraken (de eerste in hoger beroep) wordt steeds duidelijker wat nu van gemeenten verwacht wordt met betrekking tot haar nieuwe taken. Hieronder zal ik een korte schets geven van verschillende zaken en de conclusies van de rechter. Daarna geef ik aan waar gemeenten op kunnen letten naar aanleiding van deze uitspraken.
In het kort:
- HbH valt onder de verantwoordelijkheden van de gemeente in het kader van de Wmo
- Beschikkingen verstrekt onder de oude Wmo kunnen inderdaad gewijzigd worden in het kader van de Wmo 2015
- Richtlijnen voor de uitwerking van de standaarden voor uitwerking ‘schoon en leefbaar huis’
- Richtlijnen voor de inrichting van een algemene voorziening HbH
Uitspraak 1: ECLI:NL:CRVB:2016:1402
Een cliënt maakt onder de Wmo 2015 bij de gemeente Utrecht nog slechts aanspraak op een collectieve maatwerkvoorziening “schoon en leefbaar huis” van 78 uur per jaar. Hetgeen een halvering van het aantal uren betekent. De rechtbank heeft het verzoek van cliënt om aanspraak te maken op meer uren afgewezen, zodoende gaat cliënt in hoger beroep.
Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet vol heeft getoetst of de toegekende collectieve maatwerkvoorziening van een schoon en leefbaar huis, bestaande uit schoonmaakactiviteiten met een maximale omvang van 78 uur per jaar, een passende bijdrage levert aan haar zelfredzaamheid. Deze standaardnorm berust niet op een objectieve grondslag als bedoeld in de uitspraken van de Raad van 11 november 2015[2] en 27 januari 2016[3].
De CRvB geeft allereerst aan dat HbH wel degelijk verstrekt dient te worden onder de Wmo en dat niet af te leiden is dat de wetgever een andere bedoeling heeft gehad – in tegenstelling tot eerdere uitspraken. Met de zorg voor het schoon en op orde houden van het huis wordt beoogd om een hulpbehoevende zolang mogelijk in zijn eigen omgeving te laten wonen.[4]
Waar de schoen wringt in deze uitspraak is de uitwerking van de gemeente van het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ en de daaraan gekoppelde 78 uur. De in de beleidsregels genoemde maatstaven voor een schoon en leefbaar huis berusten namelijk op financiële uitgangspunten. Lees: hoe voert de gemeente de bezuiniging van het Rijk zorgvuldig door. En is enkel in overleg met cliëntenraden en aanbieders tot stand gekomen. De gemeente moet volgens de CRvB inzichtelijk maken:
- Welk niveau van een schoon voor een huishouden verantwoord is;
- Welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden;
- Hoeveel tijd daarvoor nodig is;
- Met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden, om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning.
Hetzelfde geldt voor prestaties die gericht zijn op het kunnen beschikking over schone en draagbare kleding. In dit geval heeft het college niet inzichtelijk gemaakt dat met 78 uur per jaar een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd.[5]
Het college heeft daarmee volgens de CRvB geen of onvoldoende onderzoek gedaan, daarmee gaat het CRvB uit van de oude indicatie van de gemeente dan wel het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging. Hiermee is de uitkomst dat de cliënt dus recht heeft op de zorg zoals aan haar geleverd onder de oude Wmo.[6]
Uitspraak 2: ECLI:NL:CRVB:2016:1403
De tweede uitspraak is qua situatie vergelijkbaar met de eerste. Cliënt ontvangt onder de oude Wmo en het overgangsrecht 5,5 uur HbH en wordt daarna ‘overgezet’ naar de collectieve maatwerkvoorziening van 78 uur per jaar. Dit betekent dus een korting van 4 uur per week. Niet verrassend concludeert de CRvB hetzelfde over de uitwerking van de basismodule van 78 uur per jaar: deze berust niet op objectief onderzoek naar de tijd die nodig is voor ondersteuning bij het schoonmaken.[7] Verder herhaalt het CRvB eerdere passages hierover.
Uitspraak 3: ECLI:NL:CRVB:2016:1404
De derde uitspraak gaat over de gemeente Aa en Hunze. Cliënt heeft een beschikking voor 2 uur HbH per week. Na 1 juni 2015 wordt dit ingetrokken door de gemeente, omdat deze ondersteuning per 1 januari 2015 als algemene voorziening wordt aangeboden. Deze voorziening is voor iedereen beschikbaar en moet zelf geregeld en bekostigd worden.[8] Hierop heeft cliënt bezwaar gemaakt. De gemeente is vervolgens langsgeweest en heeft cliënt een Huishoudelijke hulp toelage toegekend, waarmee zij € 10,- korting op het uurtarief van een HbH-aanbieder kan krijgen, waarvoor een maximum van tien uur per vier weken geldt (2,5 uur per week). Ook kan cliënt een beroep op de bijzondere bijstand doen als blijkt dat zij deze kosten niet kan dragen.[9]
De CRvB bepaalt dat waar cliënt zicht erop beroept dat haar beschikking nog tot 20 december 2017 geldend is, en deze alleen gewijzigd kan worden onder de oude Wmo, dit niet op gaat. De Wmo 2015 brengt dus wel degelijk wijziging in de afspraken gemaakt onder de oude Wmo.[10] Tot zo ver geen verassingen.
De vraag die dan nog beantwoord moet worden, is of de hulpvraag van cliënt door toewijzing van de algemene voorziening ‘verholpen’ is. Het aanbieden van HbH als algemene voorziening als zodanig, ter vervanging van een maatwerkvoorziening, is volgens de CRvB in principe mogelijk.[11] Ook is er volgens het CRvB geen aanleiding aan te nemen dat gemeenten geen eigen bijdragen kunnen vragen voor de algemene voorziening, hoewel dit niet gemandateerd kan worden en dit in een verordening vastgelegd moet worden.[12] De inrichting van de algemene voorziening van de gemeente Aa en Hunze is zo geregeld dat het schoonmaakbedrijf de cliënt contracteert voor het verrichten van diensten tegen het volle tarief. Het schoonmaakbedrijf vraagt dan voor de cliënt een Huishoudelijke hulp toelage bij de gemeente aan. Hiermee wordt het bedrijf geacht geen aanbieder in de zin van de Wmo 2015 te zijn: het aanvragen van eigen bijdragen mag immers niet gemandateerd worden. Doordat het schoonmaakbedrijf geen aanbieder in de zin van de Wmo 2015 is, en er ook geen contracten zijn gesloten met de bedrijven door de gemeente om een algemene voorziening te leveren, is er in het geheel geen sprake van een algemene voorziening volgens de CRvB. Bovendien is er geen onderzoek gedaan of de aangeboden voorziening voor de cliënt financieel haalbaar is.[13] Hiermee kan cliënt uitgaan van de maatwerkvoorziening die zij onder de oude Wmo ontving.
Wat kunt u afleiden uit deze uitspraken?
- HbH valt onder de verantwoordelijkheden van de gemeente in het kader van de Wmo
HbH mag dus niet categoraal worden afgeschaft door gemeenten.
- Beschikkingen verstrekt onder de oude Wmo kunnen inderdaad gewijzigd worden in het kader van de Wmo 2015
- Standaarden voor uitwerking ‘schoon en leefbaar huis’
De CRvB geeft standaarden voor het bepalen van de beleidsuitwerking van een ‘schoon en leefbaar huis’ die zeer bruikbaar zijn. Het beleid moet nadrukkelijk berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek naar de tijd die nodig is voor een schoon en leefbaar huis. Overleg met gecontracteerde zorgaanbieders en cliëntenraden is niet toereikend. Zij moet inzichtelijk maken:
- Welk niveau van een schoon voor een huishouden verantwoord is;
- Welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden;
- Hoeveel tijd daarvoor nodig is;
- Met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden, om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning.
Hetzelfde geldt voor prestaties die gericht zijn op het kunnen beschikking over schone en draagbare kleding. In dit geval heeft het college niet inzichtelijk gemaakt dat met 78 uur per jaar een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd.
Let wel: dit geldt voor ‘collectieve maatwerkvoorzieningen’, mogelijk dus niet voor algemene maatwerkvoorzieningen.
- Het is mogelijk HbH als algemene voorziening aan te bieden
Er moet wel een individuele maatwerkvoorziening worden aangeboden indien dat nodig is voor de zelfredzaamheid van de cliënt en de algemene voorziening daarbij onvoldoende soelaas biedt.
- Inrichting van een algemene voorziening HbH
- Geen mandatering voor eigen bijdragen
- Wel overeenkomsten sluiten met aanbieders om een algemene voorziening te leveren, met tariefafspraken
- Onderzoek doen naar de financiële haalbaarheid van een algemene voorziening
- Indien mogelijk bijzondere bijstand inzetten
Referenties:
[1] Zaaknummers: 15/4490 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1402, 15/5356 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1403 en 16/948 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2016:1404.
[2] ECLI:NL:CRVB:2015:4262.
[3] ECLI:NL:CRVB:2016:430.
[4] ECLI:NL:CRVB:2016:1402, R.o. 5.6.1.
[5] ECLI:NL:CRVB:2016:1402, R.o. 5.7.2.
[6] ECLI:NL:CRVB:2016:1402, R.o. 5.7.4.
[7] ECLI:NL:CRVB:2016:1403, R.o. 5.8.2.
[8] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 1.2.
[9] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 1.3.
[10] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 4.4.2.
[11] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 4.5.3.
[12] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 4.5.5.
[13] ECLI:NL:CRVB:2016:1404, R.o. 4.5.7.